Een kritische kijk op de Kinneymethode en drie andere risico-evaluatiemethoden

Wat zijn de beperkingen en de voor- en nadelen van de Kinney methode voor risicoanalyses? En wat zijn gelijkenissen of verschillen met de risicomatrix, de risicograaf en de hybridemethode?
Onderwerpen:
©:
preventFocus 10/2020
Auteur:
Guy Debleeckere, preventieadviseur en docent preventAcademy
Geactualiseerd op:

Bedenkingen bij de toepassing van de Kinney methode

Vaak gebruikt

De Kinney-methode is gebaseerd op de omschrijving van risico als het product van drie parameters. 
De beschrijving van de methode, de gebruikte parameters en de interpretatie van de risicoscores vind je terug in Risico's evalueren met Kinney methode.

De methode wordt vaak gebruikt in de context van welzijn op het werk. Dat heeft te maken met het feit dat de methode eenvoudig lijkt en bovendien leidt tot een cijfermatig resultaat. Dat geeft een betrouwbare, objectieve en duidelijke indruk.

Bedenkingen

In de praktijk zijn er echter heel wat bedenkingen te maken over de Kinney-methode:

  • Als meerdere groepen studenten de risicoscores berekenen voor dezelfde risicoscenario’s, bekomen ze sterk uiteenlopende resultaten, zelfs tot een factor 10 [1]. De afzonderlijke scores die toegekend worden aan de parameters voor ernst, waarschijnlijkheid en blootstelling zijn soms nog meer verschillend. Subjectiviteit zit daar voor een stuk tussen, maar ook de interpretatie van vage criteria en het al dan niet vinden van cofactoren die de drie hoofdfactoren beïnvloeden, spelen mee;
  • Er bestaat verwarring tussen de ‘kans dat een ongeval gebeurt’ en de ‘waarschijnlijkheid van een gevaarlijke gebeurtenis of omstandigheid’;
  • Bij een lage waarschijnlijkheid, lage blootstelling en een hoge ernst is de risicoscore beperkt en zijn dus ook de preventiemaatregelen beperkt of zelfs niet nodig. Wie maar een keer per jaar op grote hoogte werkt, moet geen valbescherming gebruiken en alleen ‘aandachtig’ zijn;
  • Als een complexe taak wordt opgesplitst in talrijke deeltaken die telkens (gunstig) worden geëvalueerd, wordt er geen rekening gehouden met de ‘cumulatieve’ blootstelling aan (zeer) talrijke gevaren, waardoor de reële kans dat er iets fout loopt, veel groter is;
  • De ‘blootstelling’ houdt alleen rekening met de blootstellingsfrequentie, niet met de duur en evenmin met het aantal blootgestelde werknemers. Bovendien is er verwarring tussen de ‘blootstellingsfrequentie van werknemer(s)’ en de ‘frequentie of duur dat een arbeidsmiddel gevaarlijk is’;
  • Er wordt geen rekening gehouden met de (MUOPO-)factoren ‘mens’ en ‘organisatie’ om waarschijnlijkheid, blootstelling en ernst te bepalen. Nochtans hangt het reële risico daarvan af;
  • In de bijdragen van Fine en van Kinney vinden we geen referenties naar empirisch onderzoek om hun methoden te staven; alleen Fine stelt vaag dat “enkele maanden gebruik in het Naval Ordnance Laboratory een stevige basis vormde voor veiligheidsaanbevelingen en vele duizenden dollars heeft gespaard om dure projecten te schrappen die niet door de risico’s zijn gerechtvaardigd”[2]. Kortom: de methoden zijn niet verifieerbaar en hebben geen wetenschappelijke basis. Maar vóór de jaren 70 bestonden er geen risico-evaluatiemethoden voor arbeidsveiligheid; zij waren dus pioniers.

Upgrade jouw abonnement

Deze tekst is momenteel niet toegankelijk binnen jouw abonnementsformule. 
Ontdek onze verschillende formules.