Historiek
Sinds het Verdrag van Rome van 1957, ontstond naast economische kwesties ook meer aandacht voor sociale bekommernissen. Artikel 118 van dit Verdrag verplichtte de Commissie om de lidstaten te stimuleren om samen te werken op sociaal vlak (meer specifiek rond het voorkomen van arbeidsongevallen en beroepsziekten). Pas in 1978 werden actieprogramma’s voor veiligheid en gezondheid op het werk opgesteld. Daaruit volgden een aantal richtlijnen: de kaderrichtlijn voor de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan chemische, fysische en biologische agentia, de richtlijn veiligheidssignalering en de Seveso-richtlijn.
Naast art. 118 bevatte het verdrag artikel 100 dat de mogelijkheid bood om de verschillende nationale regels te harmoniseren met het oog op het vrij verkeer van goederen en invoeren van een interne markt. Er werden actieprogramma’s opgesteld voor het opheffen van de technische handelsbelemmeringen tussen de lidstaten naar buiten vanaf 1969.
Het Europees Witboek (1985) introduceerde de ‘nieuwe aanpak’. Die houdt in dat richtlijnen voortaan grotere onderwerpen aanpakken en enkel de fundamentele veiligheidseisen of het te bereiken doel vastleggen. In technische normen worden de details uitgewerkt.
De artikels 118A en 100A
In 1987 werden de artikels 118 en 100 van het Verdrag van Rome (EEG verdrag) aangevuld met artikels 118A en 100A.
Artikel 118A machtigt de Raad om minimumvoorschriften vast te leggen voor het stimuleren van “de verbetering van met name het arbeidsmilieu, teneinde de veiligheid en de gezondheid van de werknemers beter te beschermen”. De minimumvoorschriften die geleidelijk van toepassing zijn in elke lidstaat worden uitgevaardigd in de vorm van richtlijnen: dit zijn de zogenoemde ‘sociale’ richtlijnen.
Artikel 100A heeft als doel het uitschakelen van alle belemmeringen voor het vrij verkeer op de eenheidsmarkt en het mogelijk maken van het vrij verkeer van goederen over de grenzen heen. De bepalingen van deze ‘economische’ richtlijnen genoemd hebben betrekking tot het op de markt brengen van veilige producten.
Sindsdien werd de nummering van deze artikels herhaaldelijk gewijzigd. Het Verdrag van Amsterdam van 1997 wijzigde de nummering in respectievelijk art. 137 (sociaal) en art. 95 (economisch). De bepalingen van deze artikels werden daarna overgenomen resp. in artikels 153 en 114 van het Verdrag van Lissabon in 2007 (Werkingsverdrag van de Europese Unie).
Sociale richtlijnen
Met de sociale richtlijnen wil de Europese Unie de veiligheids- en gezondheidsvoorschriften voor de werknemers gelijkschakelen in de verschillende lidstaten. Deze richtlijnen, gebaseerd op art. 153, geven de minimumeisen aan die de lidstaten verplicht moeten omzetten in hun eigen nationale wetgeving. De lidstaten mogen bovendien strengere eisen opstellen voor de arbeidsomstandigheden binnen hun land. In België zijn de richtlijnen uitgevaardigd op basis van art. 153 over veiligheid en gezondheid op het werk omgezet in de wetgeving over welzijn op het werk.
De belangrijkste richtlijn is de ‘richtlijn ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk’, de zgn. Kaderrichtlijn (89/391/EEG). Die bevat de algemene beginselen betreffende de voorkoming van beroepsrisico’s en de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers op het werk.
Economische richtlijnen
De eenmaking van de Europese markt houdt ook in dat alle producten en goederen in alle landen moeten kunnen verkocht worden. De economische richtlijnen, gebaseerd op art. 114, bevatten de fundamentele eisen waaraan producten moeten voldoen vooraleer ze op de markt mogen gebracht worden. Hun bepalingen hebben betrekking op het ontwerp van producten, zoals machines, chemische producten of persoonlijke beschermingsmiddelen, terwijl de richtlijnen gebaseerd op artikel 153 te maken hebben met het beroepsmatig gebruik van deze producten. De lidstaten moeten deze regelgeving letterlijk overnemen, afwijkende wetgeving is niet toegestaan. De lidstaten mogen het op de markt brengen en het in bedrijf stellen van machines die aan de voorschriften van de richtlijn voldoen op hun grondgebied niet verbieden, beperken of belemmeren. Daarom dat deze regelgeving in toenemende mate wordt opgenomen in verordeningen i.p.v. in richtlijnen. In tegenstelling met een richtlijn, moet een verordening niet omgezet worden in nationale wetgeving. De bepalingen zijn onmiddellijk van toepassing in de EU. Voorbeelden zijn de CLP- en REACH verordeningen over chemische producten, de pbm-verordening en de machineverordening.
Tabel Economische en sociale richtlijnen
Verdrag van Lissabon | Art. 153 | Art. 114 |
Doelstellingen | progressieve verbetering van de veiligheid en gezondheid op het werk | - ontwerp en fabricatie van veilige producten - opheffen van technische handelsbelemmeringen |
Doelgroep | werkgevers en werknemers | fabrikanten |
Activiteiten | Gebruik van producten en materialen op het werk | Ontwerp, productie en het op de markt brengen van producten en materialen voor zowel professioneel als niet-professioeel gebruik |
Regelgeving | minimumvoorschriften vastgelegd door de richtlijnen | - fundamentele eisen vastgelegd door richtlijnen - technische specificaties onder de vorm van geharmoniseerde normen |
Omzetting | elke lidstaat is vrij om strakkere regels vast te leggen op voorwaarde dat zij in overeenstemming zijn met het verdrag | de lidstaten mogen nationale regelgeving die in tegenspraak is met de Europese maatregelen noch aannemen, noch behouden |
Basis voor omzetting in België (meestal) | wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk | wetboek van economisch recht, boek IX Veiligheid van producten en diensten |