Wettelijk kader
Op 6 mei 2010 verscheen in het Belgisch Staatsblad het koninklijk besluit van 22 april 2010 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico’s van kunstmatige optische straling op het werk (KB Kunstmatige optische straling; dit KB werd ondertussen opgeheven en de artikelen zijn ondergebracht in de Codex Welzijn op het werk, Boek V, Titel 6). De optische straling waarvan sprake in deze regelgeving is de elektromagnetische straling met een golflengte begrepen tussen 100 nanometer (nm) en 1 mm. Dit koninklijk besluit is een omzetting van de Europese richtlijn 2006/25/EG van 5 april 2006 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan risico’s van fysische agentia. Werkgevers zijn verplicht om rekening te houden met deze thematiek. Elke werkgever moet de mogelijke risico’s met betrekking tot blootstelling aan UV-straling in kaart brengen en beoordelen. Indien nodig meet of berekent de werkgever de niveaus van optische straling om de gepaste maatregelen te kunnen treffen en de blootstelling tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Hij kan voor deze beoordeling een beroep doen op de interne of externe dienst voor preventie en bescherming op het werk of een erkend laboratorium indien de nodige expertise ontbreekt. Bijlage I en II van het KB optische straling geven een overzicht van de grenswaarden voor o.a. UV-straling.
Blootstelling van werknemers aan natuurlijke optische straling valt niet onder het toepassingsgebied van dit koninklijk besluit. Tóch vormt dit ook een risico waartegen de nodige voorzorgen genomen moeten worden: op basis van de welzijnswet moeten werknemers immers beschermd worden tegen alle risico’s, dus ook tegen de risico’s van blootstelling aan de zon.
Wat is UV?
In het elektromagnetisch spectrum situeert UV-straling zich op de grens tussen ioniserende en niet-ioniserende straling (Figuur 1). Deze straling wordt gekenmerkt door een relatief hoge fotonenergie vergeleken met deze van het zichtbaar licht. Dat verklaart haar invloed op het vlak van biologische en gezondheidseffecten. Ultraviolette straling is de elektromagnetische straling die zich uitstrekt over het golflengtegebied van 100 nanometer (nm) tot 400 nm. Hierbinnen onderscheidt men drie zones:
UV-A: 315-400 nm
UV-B: 280-315 nm
UV-C: 100-280 nm
Figuur 1 : situering van ultraviolette straling in het elektromagnetisch spectrum; golflengte in nanometer (nm) uitgedrukt
Verschil tussen UV-A, UV-B en UV-C
UV-C heeft een hogere intrinsieke energie dan UV-B en UV-A. Bron van de natuurlijke UV-straling op aarde is de zon. Ruwweg bestaat zonlicht uit 5% UV, 45% zichtbaar licht en 50% infrarode straling. Het overgrote deel van het UV-C licht wordt door atmosferische zuurstofmoleculen geabsorbeerd en dus weggefilterd. Het komt dan ook op zeeniveau niet van nature voor. Slechts 5% van het atmosferisch UV-B bereikt het aardoppervlak; het overige deel wordt door de ozonlaag vanaf 15 km hoogte in de stratosfeer tegengehouden. Bij absorptie van ultraviolette straling wordt stralingsenergie in warmte omgezet. Met een afgenomen dikte van de ozonlaag sinds begin jaren ’80 onder invloed van ozonafbrekende stoffen uit spuitbussen en lekkende koelinstallaties, dringt méér UV-B doorheen de aardse atmosfeer. Geschat wordt dat de hoeveelheid UV-straling in ons land door dit fenomeen met ca. 5% toegenomen is. Wetenschappers merken sinds een aantal jaren een licht herstel, maar de tijdsperiode is nog te kort om van een trend te spreken. Een volledig herstel van de ozonlaag wordt daarom niet vóór 2050 verwacht. Het overgrote deel, zo’n 95% van de natuurlijke ultraviolette straling is dus UV-A.
Risico’s voor ogen
Aangezien het golflengtegebied tussen 220 en 280 nm het meest fotobiologisch actieve deel van het UV-gebied is, wordt UV-C-straling voornamelijk gebruikt voor desinfectiedoeleinden. Deze golflengtes worden goed geabsorbeerd in aminozuren en eiwitten en van deze eigenschap maken kiemdodende lampen dankbaar gebruik. Vaak worden dergelijke UV-C-lampen gekenmerkt door een emissiepiek met een golflengte van 253,7 nm.
Lampen die gebruikt worden voor de normale verlichting van werkruimten geven geen schadelijke hoeveelheid UV af. Voor de optische desinfectie van oppervlakken en lucht worden vaak lagedrukkwiklampen (UV TL-buizen) gebruikt. Reeds bij lage buisvermogens van bijvoorbeeld 8 Watt loopt het onbeschermde oog op korte afstand van de lamp binnen enkele tientallen seconden een risico op onder andere fotokeratitis. Deze oogaandoening waarbij de buitenste laag van het doorzichtige deel van het oog (cornea) beschadigd is kenmerkt zich door het gevoel alsof er een vreemd voorwerp (bijvoorbeeld zand of een vliegje) in het oog zit. Ook conjunctivitis (ontsteking van het bindvlies dat de buitenkant van het oogwit en de binnenkant van de oogleden bekleedt) en erythema (roodheid van de huid als gevolg van vaatverwijding) zijn mogelijk. Niet alleen direct invallende UV-stralen, maar ook deze die door oppervlakken weerkaatst worden kunnen in het oog terechtkomen en schade berokkenen.
UV-A straling heeft een langere golflengte dan UV-B en penetreert daarom ook dieper in menselijk weefsel, voornamelijk huid en ogen. In figuur 2 is duidelijk te merken dat UV-A dieper dan UV-B in de ooglens doordringt. Zowel UV-A als UV-B geven bij interactie met weefsel hun intrinsieke energie af onder de vorm van warmte. Aangezien de ooglens geen adequate thermoregulatiemechanismen heeft en dus niet gekoeld wordt zal de temperatuur van de ooglens toenemen. Na herhaalde blootstellingen zal dit na verloop van tijd aanleiding geven tot een vertroebeling van de ooglens, in medische termen cataract of staar genoemd. De Wereldgezondheidsorganisatie schat dat er jaarlijks maar liefst 3 miljoen gevallen van cataract (20% van alle gevallen) te wijten zijn aan UV-blootstelling. Dergelijke ooglaesies zijn onafhankelijk van de kleur van de iris of van het fototype van de persoon in kwestie. Het is dus van primordiaal belang om de ogen tegen overdadige UV-straling te beschermen. Bij booglassen komt secundair intense UV-straling vrij. In deze optiek is een lasscherm dat nek, aangezicht en ogen beschermt dan ook onontbeerlijk, evenals lashandschoenen en -vest.
Risico’s voor de huid
Maar ook de blootstelling aan natuurlijke zonnestraling houdt op verschillende vlakken grote risico’s in. Net zoals het oog is ook de huid kwetsbaar voor UV-straling (zie figuur 3). Gezien de grotere golflengte van UV-A zal deze straling dieper in de huid doordringen waar ze vervolgens collageen- en elastinevezels zal aantasten met vroegtijdige veroudering van de huid tot gevolg: rimpels en een slappe huidstructuur als zichtbare resultaten. Collageen zorgt immers voor de sterkte van de huid terwijl elastine haar soepel houdt. UV-A is van nature het meest overvloedig aanwezig op aarde, maar gezien de hogere intrinsieke energie van UV- B heb je er 1000 maal minder van nodig om eenzelfde graad van roodheid op de huid te induceren. Een vaag erytheem verschijnt vier tot zes uren na de blootstelling. Na 20 à 24 uur merkt men de grootste reactie van de huid die bij hoge UV-intensiteiten brandwonden zal vertonen. In tegenstelling tot wat het voorbije decennium vaak gesteld werd, werd vrij recent bewezen dat niet alleen UV-B kankerverwekkend is voor de mens, maar ook UV-A. Recente reviews van biologische data, dierexperimentele studies en meta-analyses van zonnebankrisico’s bevestigen dat beide soorten ultraviolette straling huidkankers veroorzaken (o.a. melanoom en plaveiselcelcarcinoom). Een melanoom is een agressieve tumor, maar goed behandelbaar met gunstige prognose indien vroegtijdig opgespoord. Als te lang gewacht wordt is het risico op metastase erg groot en zo ook de mortaliteit. Bovendien heeft epidemiologisch onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie uitgewezen dat het aanbrengen van zonnecrème níet preventief werkt tegen huidkanker, ondanks het gunstig effect op het voorkomen van zonnebrand. Preventie blijft dus van levensbelang.
Figuur 2: doordringing van ultraviolette straling in het menselijk oog
Figuur 3: doordringing van ultraviolette straling doorheen menselijke huid
UV-luchtdesinfectie
Er zijn verschillende toepassingen van UV-C die gebruikt worden voor luchtdesinfectie.
Bij een open systeem van luchtdesinfectie wordt de omgevingslucht op een directe manier blootgesteld aan de straling waarbij het van belang is om de armaturen zodanig te plaatsen dat alleen het luchtvolume ver boven het hoofd van passanten wordt aangestraald en tevens de nodige voorzieningen te treffen zodat het onmogelijk is direct in de lamp te kijken. De meeste plafondmaterialen weerkaatsen gelukkig geen UV-C; zelfs roestvrij staal is een slechte UV-C-weerkaatser. Bij een goede voorlichting en een vakkundige montage is er bij normaal gebruik geen noodzaak voor speciale beschermingsmaatregelen. Typische gemeten waarden van het stralingsniveau op ooghoogte zijn lager dan de waarde waaraan iemand gedurende acht uur blootgesteld mag worden.
Technisch personeel, daarentegen, moet de gebruikshandleiding grondig lezen en de aanwijzingen van de fabrikant in verband met de beschermingsmaatregelen volgen. Beschermingsmiddelen kunnen noodzakelijk zijn, maar aangezien de blootstellingen tijdens de werkzaamheden voorspelbaar zijn, heeft de werknemer naast deze beschermingsmiddelen voldoende aan specifieke voorlichting en onderricht over de gevaren, risico’s en secundaire effecten om veilig te kunnen werken.
Bij een gesloten systeem van luchtdesinfectie is de stralingsbron intenser en dan ook ingebouwd in een luchtkoker of bevindt zich achter een UV-C-dichte afscherming waardoor er geen rechtstreeks contact kan zijn met de gebruikers. Ook hier zijn er dan ook voor de normale gebruiker geen speciale beschermingsmaatregelen nodig.
Tijdens werkzaamheden kunnen de blootstellingen echter onvoorspelbaar en hoog zijn. De werknemer moet daarom zo getraind zijn dat hij zelf de keuze van beschermingsmiddelen kan bepalen aan de hand van voldoende algemene kennis over de gevaren, risico’s en secundaire effecten van UV-C-straling.
Uiteraard blijft de werkgever verantwoordelijk voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemer. Toestellen die UV-straling produceren moeten correct geconstrueerd zijn, in goede staat verkeren en zich in een aangepaste ruimte bevinden waar zij zodanig zijn opgesteld of afgeschermd dat gezondheidsschade als gevolg van UV-straling zo veel mogelijk wordt voorkomen.
De werkgever moet een papieren risicoanalyse ter beschikking hebben waarin hij vermeldt welke maatregelen ter voorkoming of vermindering van de blootstelling zijn getroffen. Indien er geen uitvoerige risicoanalyse wordt uitgevoerd, geeft de werkgever hiervoor een schriftelijke verantwoording, waarin hij aantoont dat de aard en de omvang van de risico’s dit overbodig maken.
In de praktijk zijn beschermingsmaatregelen voor het publiek bij bovenluchtaanstraling niet noodzakelijk bij een systeem dat gecontroleerd geïnstalleerd werd. Waarschuwingsbordjes, waarschuwingsaanduidingen in de desbetreffende ruimte en het informeren van personeel moeten voorkomen dat de ruimte boven twee meter betreden wordt. Bij onderhoudswerkzaamheden moet het UV-C-licht uitgeschakeld worden.
Bij oppervlaktedesinfectie met UV-C moet de werkgever ervoor zorgen dat er geen werknemers blootgesteld worden. De meest voorkomende toepassing is de desinfectie van laminaire luchtstroomkasten en zuurkasten, waarbij de meest eenvoudige voorzorgsmaatregel aangereikt wordt door een systeem waarbij de UV-C-bron alleen straling kan vrijmaken als de toegangsdeur van de kast toe is. Vermeldenswaardig in dit verband is bovendien dat gewoon veiligheidsglas en polycarbonaat niet transparant zijn voor UV-C-licht. Een pictogram wijst op het blootstellingsrisico voor UV-straling (Figuur 4).
Figuur 4: Pictogram ter aanduiding van het risico op blootstelling aan UV-straling
Zonnestraling
Werknemers als wegenarbeiders, bouwvakkers, dakwerkers, stadswerklui (o.a. groendienst) vuilnisophalers, zeelui, landbouwers, agenten, postbodes,... die vaak aan zonnestraling blootgesteld worden, moeten ook afdoende beschermd worden tegen natuurlijke zonnestraling. Preventie en voorlichting vormen hierbij belangrijke instrumenten om de werknemers bewust te maken van de gevaren.
De intensiteit van de zonnestraling hangt van verschillende factoren af:
- tijdstip van de dag en periode van het jaar: de stand van de zon bepaalt de lengte van het pad door de atmosfeer. Hoe langer dit pad, hoe meer absorptie en hoe lager de intensiteit van de straling. De intensiteit is het grootst rond het middaguur en bereikt een maximum rond 14 uur (zomertijd).
- geografische breedteligging: op lagere breedtes bevindt de zon zich hoger aan de hemel waardoor het doorkruiste pad in de atmosfeer korter is. Aan de evenaar is de intensiteit dus een veelvoud van deze aan de polen.
- hoogte: op grotere hoogte is het pad doorheen de atmosfeer korter waardoor meer straling ons kan bereiken. Zo stijgt per 1000 m de UV-straling met ongeveer 10%. Om die reden is er aan de Dode Zee, het laagst gelegen meer ter wereld op ongeveer 500 meter onder zeeniveau, hoegenaamd geen UV-straling aanwezig.
- wolken: wolken verzwakken deels de intensiteit, maar gaten in het wolkendek zorgen voor hogere intensiteit op aarde. Ook weerkaatsing van UV op de wolken kan zorgen voor een verhoogde intensiteit.
- reflectie van de zonnestraling op grondniveau: sneeuw, gras, (wit) zand, water,... weerkaatsen het zonlicht waardoor de intensiteit vergroot. Hierdoor kan schaduw een vals gevoel van veiligheid geven. Zo kan je door reflectie van UV-straling onder een parasol tóch verbranden.
Bescherming
Ogen kunnen tegen de UV-straling van de zon beschermd worden door het dragen van een geschikte zonnebril (met CE-label) die UV-A én UV-B volledig blokkeert, liefst met laterale protectie. Een hoed met brede randen beschermt niet enkel het hoofd, maar ook de nek en deels de ogen. De huid van de blootgestelde lichaamsdelen kan ingesmeerd worden met zonnecrème met een voldoende hoge beschermingsfactor (SPF), afhankelijk van het huidtype. Regelmatig en voldoende aanbrengen, want in realiteit bereikt men niet altijd de vermelde zonnebeschermingsfactor, want die is zó berekend dat hij enkel geldt wanneer men de crème zeer dik aanbrengt (2mg/cm² huid). Voldoende crème aanbrengen en om de paar uur herhalen is dus de boodschap. Hoewel zonnecrèmes geen bescherming bieden tegen huidkanker, kunnen ze wel zonnebrand voorkomen, vroegtijdige huidveroudering verminderen en de ontwikkeling van actinische keratosen (kleine, ruw aanvoelende, vaak bruine plekjes) – een voorstadium van huidkanker – afremmen. Het gebruik van zonnecrème kan een vals gevoel van veiligheid creëren bij de gebruiker, die zich hierdoor langer en intensiever aan de zon zou kunnen blootstellen. Bovendien zijn kinderen, personen met een moeilijk bruinende, bleke huid extra kwetsbaar.
Het is ook niet zo dat een zongebruinde huid betere bescherming biedt. Een gebruinde huid heeft slechts in zeer geringe mate een beschermend effect, te vergelijken met een zonnebeschermingsfactor. UV-geïnduceerde huidpigmentatie (bruining) is juist een indicatie van opgelopen DNA-schade in de huid.
Een betere bescherming tegen UV-straling van de zon is blote armen en benen bedekken door lange mouwen of een lange broek te dragen. Een dekzeil boven de werkplek aanbrengen kan de blootstelling ook significant verminderen. Verder is het zo dat wie beweegt minder UV ontvangt dan iemand die stilstaand blootgesteld wordt.
Versterkende factoren
Sommige geneesmiddelen, cosmetica en andere producten kunnen bovendien overgevoeligheid voor UV-straling veroorzaken: onder meer antibiotica (tetracyclines, sulfonamides), diuretica, pijnstillers, textielkleurstoffen, koolteerderivaten zijn niet combineerbaar met UV-straling. Lees dus steeds de bijsluiter als je een van deze geneesmiddelen neemt. Ook bepaalde planten zoals de bereklauw maar ook o.a. (bleek)selder, fluitenkruid, dille, wijnruit, sint-janskruid kunnen in een paar minuten een fotochemische reactie veroorzaken met erge brandwonden en blaarvorming tot gevolg wanneer het sap op onze huid met UV-licht (zowel van de zon als van artificiële lichtbronnen zoals lasbogen, UV-lasers, UV-droogapparaten) in contact komt.
Recent onderzoek (2014) heeft bovendien uitgewezen dat blootstelling aan de zon óók een risico op verslaving inhoudt (voornamelijk bij adolescenten). Chronische blootstelling aan ultraviolette straling maakt immers in het menselijk lichaam endorfines vrij die volgens hetzelfde biochemische principe werken als opiaten (vb. heroïne of morfine) en die dan ook de typische symptomen van een verslaving met zich mee kunnen brengen.