Een studie naar de effectiviteit van interventies ter bestrijding van ergonomische en psychosociale risico’s
Het onderzoek werd financieel ondersteund door het Europees Sociaal Fonds. De Algemene Directie Humanisering van de Arbeid stelde hiertoe een lastenboek samen. De onderzoeksopdracht werd toegekend aan het HIVA (Onderzoeks¬instituut voor Arbeid en Samenleving) van de KU Leuven in samenwerking met het Departement Experimentele en Toegepaste Psychologie van de VUB.
Het eerste deel van de resultaten van dit onderzoek werd besproken in de vorige uitgave van Prevent Focus. De volgende vragen blijven over: hoe moet een ergonomische of psychosociale interventie er dan uitzien, wil ze succes kennen? En hoe kunnen ondernemingen ertoe gebracht worden om méér te investeren in de strijd tegen psychosociale risico’s en musculoskeletale aandoeningen? M.a.w.: welke rol kan de overheid hier spelen?
Kwaliteitscriteria van acties ter bestrijding van MSA en PSR
Stap 1: het startpunt van het initiatief: de probleemdetectie
De noodzaak van een risicoanalyse
In vele gevallen is een voorafgaande specifieke risicoanalyse noodzakelijk. Deze levert namelijk vaak de nodige aandrang op die het hoger management nodig acht om de interventie te steunen en er de nodige middelen voor vrij te maken. Hiervoor bestaan voldoende standaard-methodieken: de Déparis-benadering als onderdeel van de Sobane-methodiek, de bevraging van een steekproef van de betrokken werknemers, (semi-)kwantitatieve methodieken aangepast aan de specifieke proble¬matiek.
Werkwijze
Van in de beginfase is het essentieel dat een persoon of een dienst wordt aan¬geduid (hier de MSA of de PSR) die een eerste plan van aanpak formuleert. Daarbij omschrijft hij/zij duidelijk de grote stappen en geeft een eerste zicht op de nodigde middelen, inclusief de nood aan externe ondersteuning. Een tot in het detail uitgeschreven stappenplan is bij grotere interventies onnodig en onmogelijk. Elke stap wordt afgetoetst bij de belanghebbenden en in overleg met alle betrokkenen en deskundigen, wordt een verdere actie gekozen.
Indien er nog geen specifieke werkgroep werd opgestart op het vlak van de voorkoming van MSA of PSR, is het startpunt van een interventie op één van deze vlakken hét uitgelezen ogenblik om er één op te richten. Indien er reeds één bestond, kan deze voor de duur van de interventie worden uitgebreid met één of enkele werknemers behorende tot de betreffende werkeenheid.
Stap 2: de rugdekking
De directie
Eenmaal deze voorbereidende werkzaamheden achter de rug zijn, is het belangrijk steun te krijgen van de leidinggevenden. Zij moeten het signaal geven dat ze achter de interventie staan en bereid zijn hiervoor de nodige middelen ter beschikking te stellen. Ook toont de directie overtuigd te zijn dat de interventie de nodige resultaten zal opleveren.
Het Comité PBW
Het is ook noodzakelijk om het Comité PBW grondig te informeren over de opzet van de interventie en daarbij overleg te plegen over de prioriteiten en de optimale aan¬pak. Deze bespreking kan een eerste stap zijn voor een min of meer afgewerkt plan dat aan de bedrijfsleiding wordt getoond. Ook de verdere interventie en het uiteindelijk resultaat zal aan de leden van het Comité PBW voorgelegd worden. Het is verstandig om directie en Comité PBW duidelijk te maken dat de doorlooptijd van de interventie lang kan zijn door de stapsgewijze aanpak en dat een beoor¬deling van het uiteindelijke resultaat zich in een nog verder verwijderde toekomst situeert.
De werknemer
Minstens even belangrijk, zo niet belangrijker is om de individuele werknemer, degene om wie het ten slotte allemaal draait, van meet af aan te informeren en te betrekken. Dit heeft zeker te maken met de groeiende mondigheid van de werknemers, die veel minder dan vroeger een tussenliggende instantie nodig hebben om hun bekommernis over de arbeidsomstandigheden te ventileren aan hun verant¬woordelijken. Veel ondernemingen organiseren dan ook kwaliteits¬cirkels, toolbox-vergaderingen, werkoverlegsessies,... voor hun werknemers. Deze ‘moderne’ vormen van rechtstreeks overleg en directe inspraak waren in alle 24 gevallenstudies prominent aanwezig. In een modern preventiebeleid is directe communicatie véél belangrijker geworden dan vertegenwoordigende contacten (waarbij alles verloopt via afgevaardigden).
Stap 3: de uitvoering van de interventie
Uit zowel de literatuurstudie als de persoonlijke contacten met de verschillende betrok¬ken partijen, volgt dat een participatieve benadering bij MSA en PSR essentieel is. Interventies op deze vlakken kunnen alleen succes boeken indien, zowel op bij de voorafgaande risicoanalyse als bij het ontwerp van acties, de rechtstreeks betrokken werknemers een stem krijgen. Ditzelfde geldt ook voor de leden van de eerstelijnssupervisie: zij zullen de belang¬rijkste verantwoordelijken zijn die moeten waken over het correcte gebruik van de structurele aan-passingen op de arbeidsplek en de overeenkomstige gedragswijzigingen vanwege de uitvoerenden.
Het invoeren van de verschillende maatregelen gebeurt stapsgewijs. Na het beëindigen van een deelactie kunnen de werknemers en hun leidinggevenden oordelen over de effectiviteit van de ingevoerde maatregel. Niet-succesvolle interventies kunnen dan worden teruggeschroefd omdat zij maar deel zijn van één bepaalde fase en alternatie¬ven meestal snel kunnen worden gevonden.
Stap 4: de afsluiting en opvolging van de interventie
Het is belangrijk dat de interventie formeel afgesloten wordt, zodat de vernieuwde arbeidssituatie door alle betrokkenen als bevredigend wordt beschouwd. Een afsluiting houdt niet in dat de problema¬tiek opgelost is, wel dat de lijnen van een toekomstige manier van werken getrokken werden en dat eventuele vervolgactiviteiten vastgelegd werden. Dat gaat best gepaard met een inschatting van tijdsinvestering en gemaakte kosten. Indien het gaat om een succesvolle aanpak is het belangrijk de hele onderneming op de hoogte te brengen. Daardoor kunnen ook andere werkeenheden beseffen dat MSA of PSR bestaat en dat remediëring mogelijk is.
Na het afsluiten is het belangrijk de indicatoren, die concreet hebben geleid tot de ingreep, op te volgen en na te gaan of er wel degelijk een verbetering kon wor¬den vastgesteld. Hierbij moet rekening gehouden worden met de onvoorziene (positieve of negatieve) neveneffecten van de interventie.
Het verhogen van de aandacht van ondernemingen voor PSA en MSR
Wat zegt OESO?
De OESO wijst, in zijn in januari 2013 verschenen rapport over Mental health and work in Belgium (OESO, 2013), op het feit dat er te weinig financiële stimulansen bestaan om werkgevers te motiveren werk te maken van de strijd tegen PSR. Als gevolg hiervan maken werkgevers meestal weinig werk van een verzuimbeleid en nemen zij zelden hun interne of externe preventiediensten in de arm voor het re-integreren van ziek gevallen werknemers.
Maatregelen vanuit de overheid
Een eerste categorie van te overwegen maatregelen, gezien vanuit het standpunt van de overheid, is dus betere responsabilisering van de werkgever wanneer de uitval van werknemers door MSA of PSR veel voorkomt in de onderneming.
Bovendien kan er ook gedacht worden aan het verstrakken van het reglementair kader op het vlak van PSR en MSA. België beschikt reeds over een uitgebreide reglementering inzake het welzijn op het werk, waarbij in hoofdzaak de arbeidsveiligheid en het gezondheidstoezicht tot in detail omschreven zijn. Regelgeving blijkt een impact te hebben op de mate waarin ondernemingen de nodige zorg opbrengen voor de veiligheid en de gezondheid van hun werknemers. Het feit dat de ergonomische problematiek weinig aan bod komt in onze federale regelgeving, kan dus één van de redenen zijn waarom ondernemingen er relatief weinig aandacht aan schenken.
Het bevorderen van de multidisciplinaire aanpak van de interne preventiediensten
Focus ligt op veiligheidsaspecten
De focus van de preventieadviseurs ligt op arbeidsveiligheid. Toch kan elke interne preventiedienst een consult inroepen voor specialisti¬sche problematieken. Dit alles maakt dat de interne preventiediensten de neiging vertonen om het merendeel van hun aandacht te reserveren voor veiligheidsaspecten en geven dan ook blijk van weinig affiniteit met de andere domeinen van het welzijn op het werk. Deze nadruk op de arbeidsveiligheid is overigens ook een gevolg van de wensen van de (grotere) werkgevers, voor wie de hoogte van de bijdrage¬premies voor de arbeidsongevallenverzekeringen aanzienlijk kan fluctueren in functie van de voorbije schadegevallen.
Sinds de Welzijnswet van 4 augustus 1996 is het de bedoeling van de Belgische wetgever dat vaar¬digheden inzake het welzijn op het werk die niet aanwezig zijn in de onderneming, worden inge¬huurd bij de externe preventiedienst. Maar uit beschikbaar cijfermateriaal (onder meer via gegeven onderzoek, de jaarverslagen van de EDPB’s, ...) blijkt dat de dienstverlening die wordt afgenomen van deze externe preventiediensten, zich in overgrote meerderheid situeert op het vlak van het gezondheidstoezicht. Adviesaanvragen inzake arbeidsvei¬ligheid en in mindere mate psychosociale aspecten volgen op een afstand. De ergonomie en de arbeidshygiëne zijn de hekkensluiters. Om het tij te keren, kunnen beleidsmaatregelen worden overwogen die:
- het blikveld van de interne preventiediensten verruimen van een te eenzijdige focus op de arbeids¬veiligheid naar de andere domeinen van het welzijnsbeleid. Uit de 24 gevallenstudies blijkt dat in de eerste plaats de interne preventiedienst de acties ter bestrijding van MSA en PSR aanstuurt.
- de multidisciplinaire aanpak van de externe preventiediensten verder tot ontwikkeling brengen.
Het bevorderen van de multidisciplinaire aanpak van de externe preventiediensten
De werkeenheden Ergonomie en Psychosociale Aspecten maken slechts een kleine fractie uit van de externe preventiediensten, zowel in termen van bemanning als in termen van omzet. Multidisciplinair werken houdt evenwel in dat er een minimale kriti¬sche aanwezigheid moet zijn van elke discipline die via de Welzijnswet van 4 augustus 1996 burger¬recht heeft gekregen.
Dit is momenteel niet het geval, mede door de overheersende nadruk die de Belgische reglemente¬ring legt op het gezondheidstoezicht. De OESO beveelt, in zijn recentelijk verschenen rapport over mentale gezondheid en werk in België, ons land aan: “Limit regular medical check-ups to free up resources”. Dit komt niet neer op het ontken¬nen van het belang van de bedrijfsgezondheidszorg: de strijd tegen het overmatig ziekteverzuim, de vervroegde uittredingen uit de arbeidsmarkt om medische redenen en het langzaam verminderen van de arbeidsgeschiktheid van sommige werknemers overheen de beroepsloopbaan, kan niet ge-wonnen worden zonder een belangrijke inbreng van de arbeidsgeneeskunde.
Het versterken van de deskundigheid van de preventieadviseurs ergonomie en psychosociale aspecten
Uit de literatuurstudie en het eigen onderzoek volgt duidelijk het belang van deskundige preven¬tieadviseurs die inzake MSA en PSR kunnen bogen op een specialistische opleiding en beroepservaring. Uit de contacten, gelegd in de loop van onderhavig onderzoek met de externe preventiediensten, blijkt dat de opleidingen door de betrokken preventieadviseurs, maar ook door de verantwoordelijken van de afdelingen Risicobeheersing voorlopig worden beschouwd als te laag van niveau. Meer bepaald de externe preventieadviseurs blijken moeite te hebben om vanuit een algemene of specifieke risicoanalyse over te gaan tot het formuleren van heldere adviezen. Bovendien werd, althans in Vlaanderen, de door de reglementering voorziene bijkomende opleiding voor preventieadviseurs-ergonomie reeds meerdere jaren niet meer ingericht. Misschien kunnen ook bepaalde restricties op het vlak van de vereiste vooropleiding versoepeld worden (mo¬menteel komt bv. iemand met een technische vooropleiding niet in aanmerking voor de functie van preventieadviseur-ergonomie in een externe preventiedienst).
De voorkoming van PSA en MSR In kleine en middelgrote ondernemingen
Op alle vlakken van het welzijnsbeleid vraagt de toestand in de kmo’s specifieke aandacht. De externe preventiediensten halen hier niet de beoogde resultaten die door de Welzijnswet werden voorgespiegeld. Actie op dit vlak dringt zich dus op en deze zal in de eerste plaats een aanpassing vergen van het reglementair kader, dat nu al te zeer gebaseerd is op grotere ondernemingen. Er bestaan voldoende inzichten over hoe dat er zou moeten uitzien en dat moet nu in uitvoering gebracht worden. Vooral voor kleine werkgevers is het belangrijk dat reglementaire verplichtingen een onmiddellijk aantoonbaar effect hebben zonder dat dit nood-zakelijkerwijze een zware financiële of administratieve belasting inhoudt.
Meer dan voor grotere ondernemingen, is een performant optreden van de externe preventiedien¬sten onder betaalbare voorwaarden belangrijk. In de eerste plaats bij de voorkoming van PSA en MSR, want deze aspecten blijken erg weinig aandacht te krijgen.
Overigens is de overheid zelf reeds voldoende actief in het uitwerken en ter beschikking stellen van risicoanalysemethodieken (Déparis, Sobane) en oplossingscategorieën (allerhande informatieve bro¬chures) gebaseerd op de problematiek van kleine en middelgrote ondernemingen.